Het is een vlakte waar geen moeders wonen;
het sneeuwt, en blinder zwellen de moerassen.
De stilte vriest aan 't warhout der gewassen,
langs donkre paden naar helle kerkhoven.
Maar wiegeliederen hoort men nergens ruisen,
geen winteravondzangen brengen vrede.
De natte honden bassen aan hun keten;
de bruine ratten dringen in de huizen.
Daar rusten, donker-weg, de ronde broden,
het karig voedsel voor de bittre dagen.
En alles wat een mensenziel kan klagen
verkropt zij in der doden zoete namen.
II
Het dorp der onverdiende nederlagen
verkleumt en kraakt met hutten zonder kindren.
- "In 't zand der graven sluimren goede vrienden.
Ginds lag hun woon, waar schuwe vogels slapen."
Het waanbeeld van de wieren schuilt bevroren
in 't avondrode ijs der heidebeken.
- "De weemoed zucht in bedden en gebeden.
Gedroomd geweervuur knalt in kalve hoven."
De stervenspijn van jaarlijks zoveel kruiden
weegt heilig op de rust der zure weiden.
- "Straks barst de kerkhofmuur. Het kruis van ijzer
roest op de torenspits der eenzaamheid."