Wolvin en wolf in 't winters ledikant
als het gehuil des harten krimpt tot fluistren:
uit de angsten ranken namen op in 't duister
met in hun wijn de bloedsmaak van het lam.
Als in de tijd van de ouders zijn de nachten,
op 't huis gestapeld drukt het tempelpuin;
en waar een lichtstraal door een schaduw suist
bederft de waan tot schimmel op de wanden.
't Gedroomde kinderhandje slaapt in ons;
zijn polsje klopt gelijk in nood de borst
der vogels die men treurig vrij moet laten.
Samen, onder de vlag van 't beddelaken,
als na een veldslag zijn wij opgebaard.
Maria's hand rust op mijn grauwend haar.