Als de dood zich langs de muren schuift,
in de schaduw sluimert, stil en geduldig,
voel je zijn adem, koud,
een fluistering die in de nek hangt.
Er hangt een stilte in de lucht,
zwaar en drukkend, alsof de wereld
even in adem stokt,
de tijd vastgeklemd, gevangen.
Dood kijkt toe,
in de schemering van het vallen van de nacht,
ogen glanzend, zonder haast,
een toegewijde toeschouwer van het einde.
Het leven loopt verder,
langs het breekbare draad, dun en broos,
onbewust, haast naïef,
van het scherp dat altijd dichtbij ligt.
Soms hoor je de voetstappen,
zacht,nauwelijks hoorbaar,
een herinnering aan het eindige,
een echo van wat ooit niet meer zal zijn.
Want als de dood zich bemoeit,
kan het leven niet anders dan zwijgen,
wachten op het onvermijdelijke
dat altijd met eenzelfde geduld komt.