Waarover vanavond spreken? En spreken
in een land dat wij herkennen, dulden,
zelden vergeten.
Dat land met zijn koddige genesis,
zijn klam klimaat, zijn voze verhalen
over vroeger,
zijn bewoners, hebberig tot hun laatste val
tussen de bloemkolen.
Zij blijven zich vermenigvuldigen
in een paradijs dat zij verzinnen,
tuk op geluk, sidderend, pap in de mond.
Zoals in de natuur
die onze ondermaatse heuvels onthaart,
onze weiden verschroeit, onze lucht vergast,
de argeloze koeien blijven grazen.
Spreken over de geschriften van dit land,
drukwerk vol vraagtekens
op het geduldig papier
dat steeds opnieuw schrikt van zijn historie
en daarvoor vlucht in verhullend snelschrift.
Spreken over de overgordijnen
die men dichttrekt over zichzelf.
Maar wij blijven ze horen, de stinkende
primaten die elkaar in kamers belagen.
Zoals in de natuur
de hibiscus geen geur verspreidt,
dat doen de schuldeloze koeien die zakken
in de doorzeken aarde.
Spreken in dat land van glinsterend gras
waarin de mens,
onmatige worm, dromend karkas,
verwijlt tussen de lijken die dood als zij zijn
blijven gehoorzamen aan onze herinnering.
Zoals onze natuur een enkel, enkelvoudig
mirakel verwacht dat ooit uiteindelijk
zal verhelderen wat men was,
niet alleen dit aftands spektakel
ineengeflanst door de tijd.
Spreken over die tijd die, zei men,
zou beklijven als brandmerk en palimpsest?
Wij leefden in een tijd van verbruiken
en bruikbaar zijn.
Welk verweer daartegenover?
Welke feestelijke veren in de kont?
Welk liedje in de kelder? Misschien.
Zeg het. Misschien.
Een paar krassen in leisteen
en dat is dan de omtrek van je geliefde.
Vingerafdrukken in klei zijn dan haar heupen.
Fonemen van vreugde weerklonken soms
als zij, toen zij, naar jou riep als een kat.
Spreken over haar aanwezigheid
wekt het blauw uur van de schemer.
Zoals in de natuur
het ongenadig, glazig, blauw azuur
van onze planeet gezien vanuit Apollo.
En al begint van louter spreken
je feestmuts zwaar te wegen
en begint de levenslijn in je handpalm
te verzweren
toch, niettegenstaande, desalniettemin
de bloei vereren
van de schaduwen die ons bevolken,
de schaduwen die bedelen om troost.
En toch haar schouderblad strelen.
Als de rug van een bultenaar.
Toch tuk op een wreedaardig geluk.