Liepen wij naar bewegingen gelijk,
wij liepen uiteen.
Vielen wij, dachten wij, samen,
wij vielen niet weg.
Lagen wij dagelijks tegen elkaar,
wij wreven afgelegen.
Zo hebben wij bestaan,
altijd in het naderen
ving iets te zingen en zingend
te ontbreken aan.