'k Vond z'in Vlaanderen, waar geen hand
Zegent d'idealen...;
Waar men, als een vreemde, bant
D'eigen zoete tale.
'k Vond ze, waar geen zachte stem
Door m'n zuchten streelde...;
'k Vond ze ver, heel ver van hem,
Ver van alle weelde.
In 't vertellen van wat wind...,
't Rits'len van de hagen...,
In de kijkers van een kind...,
't Scheem'ren van de dagen...
'k Vond z'in 't eigen stil gedacht...,
In wat bloemen-zegen...;
'k Vond ze, spelend langs de gracht
Van verlaten wegen...
Zoudt ge weelde vragen toch
Van die schaam'le dingskens...?
't Zijn geen rijke kind'ren..., och,
't Zijn maar vondelingskens...