Ik voel m'n ziel verwant met kleine simpele dingen,
Die op ons wegen staan als bloemen van het veld...,
Verdoken in het gras, door weinigen geteld...,
Al dragen z'in hun kelk de zoetste zegeningen.
'k Vind schoonheid overal; maar dat wat zachte perelt
Van uit uw moeë mond, die luttel woorden vindt:
'Goênavond..., lieveke, goênacht..., m'n zielekind.'
Dat maakt me zaal'ger dan de weelde van de wereld.
Zó groeit in m'n gedacht een vrede, niet te noemen;
M'n ziel, in schoonheidshuis, niet één mysterie vindt;
Want àl wat schoonheid is, met simpelheid begint...
En 'k noeme Liefde, 't zaad van alle schoonheidsbloemen.