Albert Rodenbach


Veldslag

Twee vorsten zijn in veete en des
twee legers aan het kampen,
twee volkeren aan het lijden van
des oorlogs bloedige rampen.

Maar 't schijnt vorst A is zekeren dag
blijmoedig opgestaan:
het zal een staatsman loos en boos
van vrede spreken gaan.

Doch ondertusschen wemelen ginds
de legers bont en breed,
terwijl elk legerhoofd zeer vroed
zijn levend schaakspel reedt.

Eens morgens vangt het spel aan bij
het schetteren der klaroenen
en krielen op onmeetbaar veld
de levende pioenen.

Het dondert van alom. Een wolk
spreidt stikkend over 't veld
en duikt hetgene een ijselik
gerucht der wereld meldt.

Soms scheurt de wolk: een bende krielt,
het dondert uit de verten,
de bende sluit, verdund, en stormt
vooruit al lijken terten.

Ofwel, nog schrikkeliker, 't is
een bots van schaar op schaar
die beiden maalt en plettert en
versmeiert op elkaâr.

Soms meldt een jagend kletteren
het stormen der schadronnen
ofwel een rollen doof en zwaar
de vliegende kanonnen.

En als 't gerucht versterft, dan drijft
de kruitwolke en ontdekt
allengs een wild verwoeste veld
met lijken overdekt.

In hertverscheurend doof gezucht
versmelten duizend smerten,
uit 't oosten rolt de kille nacht
en 't laait in al de verten.

Intusschen droeg een afgezant
traktaten welbezind,
doch 't kwam nog op geen vrede uit, want
vorst B was slecht gezind
73 Total read