Door woelig jonglingsleven,
door bonte jonglingsdroomen,
gelijk eene Elve aan 't zweven
in lichte morgendoomen
ontwaart de Man de Liefde een tooverachtig beeld
dat, troostend en belovend, gedurig rond hem speelt.
Pas eerst in haren bloesem,
het blosen op de wangen,
de Vrouw voelt in den boesem
een vreemd gedurig langen
naar een aanbeden wezen dat, rustig in zijn macht,
haar tederheden loonend, haar steunt en op haar lacht.
Eens daagt voor 's Jonglings oogen
zijn droom - een levend wezen,
Hij spreekt - Zij spreekt bewogen,
en laat hem in haar lezen -
En Hij die schikt en zegent vereent een zalig Paar.
Zij blijve met Hem zalig en zalig Hij met Haar!