Langzaam trekt een blanke stoet door d'heemlen.
Jesus eerst, der maagden koning, 't aanzicht
lijk de zonne glanzend en de kleedren
lijk de sneeuw, en hunne koninginne,
de Onbevlekte met haar sterrenkrone.
Zeven englen volgen, blank in 't slepend
choorkleed, houdend haren wijd ontvouwden
hemelsblauwen goudgesternden mantel,
dragend hare blauwe lelievane.
Duizend, duizend, duizend maagden volgen,
sneeuwblank door de nevelige sluiers,
dragend in de hand de blanke lelie,
zingend zoete choren door de heemlen,
volgend waar hij gaat der maagden koning
en hunne onbevlekte koninginne.