Wie heeft er de wandlende Meimaagd gezien?
De arme zanger heeft ze gezien.
Hij lag in de doomende zilveren wei
waar hij des avonds te slapen hem leĆ®.
De zingende vogelen, vliegende stem,
begroetten de Maged en wekten hem,
en 't eerste dat zijne ooge zag
het was de Maged en hare lach.
Ei, ei, ronkende snaren!
Zingende stemmen de ruimte doorvaren.
Zij kwam daar juiste langs hem gegaan.
Zij zag hem voorbijgaande minzaam aan.
Zij kwam, koninginne der wonnige mei,
alover de dampende tintlende wei,
en ik, immer zwervende bergenkind,
sprong op gelijk een hert gezwind,
en greep mijn snaartuig, en over de wei
vervolgde de koninginne der mei.
Ei, ei, ronkende snaren!
Zingende stemmen de ruimte doorvaren.
Zij ging en bezag haren bloeienden hof,
in de lucht van safier wedergalmde haar lof,
de rijzende zonne wierd van robijn,
de blozende kimme van karmosijn,
het zwingende woud van smaragden was,
de beek van kerstaal, en het levende gras
van vonkelend tintelend diamant
van zeven koleuren bij zonnebrand.
Ei, ei, ronkende snaren!
Zingende stemmen de ruimte doorvaren.
Zij vaarde zoo schoon in het schitterende kleed,
hare ooge de bloemekens lachelen deed,
om haar hals vlotten guldene lokken rond,
mij kwam gevIeugelde zang in den mond,
want vreugdige liefde mijn herte doordrong,
en voor haar de zwervende zanger zong.
Zijn lied stond haar aan: zij aanhoorde zijn stem,
en keerde zich om en loech minzaam naar hem.
Ei, ei, ronkende snaren!
Zingende stemmen de ruimte doorvaren.