De koninklike Vogel op
der rotsen top gezeten
heeft grootsch en kalm de zon bezien
en d'hemelen gemeten.
Maar sluikend en venijnig komt
de onedele Slang gekropen
en spiedt. En op den oogenblik
dat hij de vlerk wijd open
zijn vlucht reedt naar zijn koninkrijk
in 't glanzend zonneschingen,
gelijk een vere prangen hem
verraderlike ringen.
Almachtig stijgt hij in de lucht
door zonneglans beschongen;
maar pijnlik lekt hem de open borst
't venijn van vurige tongen.
Stijg voort, o edele Eerzuchtige,
uw breede baan doorvaard,
en dat hij bijte - 't is uw lot! -
die lage Eerzuchtigaard!